Karel de Grote
Karel de Grote werd in 768 koning van de Franken. Deze Germaanse stam had de leiding over een groot deel van West-Europa. Het huidige Spanje en Portugal waren toen in handen van de moslims.
De bijnaam "de grote" verdiende hij omdat hij een sterke koning was. Hij veroverde gebieden en bestuurde zijn rijk met vaste hand. Hij verdeelde zijn rijk in graafschappen en hertogdommen. Daar bestuurde een graaf of een hertog in naam van de koning.
Alhoewel hij zelf bijna niet kon lezen of schrijven moedigde hij de oprichting van abdijscholen aan. Hier werden de geestelijken opgeleid die in zijn dienst gingen werken.
In 800 kroonde de paus Karel de Grote tot keizer. Zo werd hij beschermheer van alle christenen.
De bijnaam "de grote" verdiende hij omdat hij een sterke koning was. Hij veroverde gebieden en bestuurde zijn rijk met vaste hand. Hij verdeelde zijn rijk in graafschappen en hertogdommen. Daar bestuurde een graaf of een hertog in naam van de koning.
Alhoewel hij zelf bijna niet kon lezen of schrijven moedigde hij de oprichting van abdijscholen aan. Hier werden de geestelijken opgeleid die in zijn dienst gingen werken.
In 800 kroonde de paus Karel de Grote tot keizer. Zo werd hij beschermheer van alle christenen.
Welke twee groepen hadden veel macht in de middeleeuwen? Overleg hierover in je groep!
Boeren moesten hard werken. Zij betaalden veel belastingen en moesten werken voor de adel en de geestelijkheid. Ze waren niet volledig vrij. Zo mochten de meeste boeren het dorp niet verlaten. Bij een mislukte oogst hadden vooral zij honger.
Mensen die behoorden tot deze derde stand (boeren en stedelingen) hadden geen politieke inspraak.
Vul de oefening onderaan blz. 52 in je leerwerkboek aan.
Boeren moesten hard werken. Zij betaalden veel belastingen en moesten werken voor de adel en de geestelijkheid. Ze waren niet volledig vrij. Zo mochten de meeste boeren het dorp niet verlaten. Bij een mislukte oogst hadden vooral zij honger.
Mensen die behoorden tot deze derde stand (boeren en stedelingen) hadden geen politieke inspraak.
Vul de oefening onderaan blz. 52 in je leerwerkboek aan.
Opdracht
Je weet al dat de mensen in deze tijd werden opgedeeld in drie groepen: de adel, de geestelijkheid en de boeren en stedelingen.
Los de volgende opdracht op in je groep. Overleg goed!
Je krijgt een piramide van de juf, waarin je de drie standen plaatst.
Waarom zet je de ene groep bovenaan en de andere onderaan?
Waar zou de piramidevorm vandaan komen? Zou het iets te maken kunnen hebben met het aantal mensen in elke groep?
Plaats nu ook de personages uit de envelop in de juiste groep. Deze personages zijn: onvrije boer, ridder, priester, abt, graaf, vrije boer, horige, hertog, bisschop, baron, jonkvrouw, slaaf en monnik.
De woorden die je hiervan niet begrijpt, mag je opzoeken in een woordenboek. Lukt het dan nog niet, dan mag je om hulp vragen.
Bereid een toneeltje voor, waarin je de verschillende standen aan bod laat komen.
Elk groepslid kiest een rol. Hiervoor mag je kiezen uit de personages die je net gesorteerd hebt. Zorg er wel voor, dat elke stand in je toneeltje voorkomt! Het verhaal mag je zelf kiezen.
Los de volgende opdracht op in je groep. Overleg goed!
Je krijgt een piramide van de juf, waarin je de drie standen plaatst.
Waarom zet je de ene groep bovenaan en de andere onderaan?
Waar zou de piramidevorm vandaan komen? Zou het iets te maken kunnen hebben met het aantal mensen in elke groep?
Plaats nu ook de personages uit de envelop in de juiste groep. Deze personages zijn: onvrije boer, ridder, priester, abt, graaf, vrije boer, horige, hertog, bisschop, baron, jonkvrouw, slaaf en monnik.
De woorden die je hiervan niet begrijpt, mag je opzoeken in een woordenboek. Lukt het dan nog niet, dan mag je om hulp vragen.
Bereid een toneeltje voor, waarin je de verschillende standen aan bod laat komen.
Elk groepslid kiest een rol. Hiervoor mag je kiezen uit de personages die je net gesorteerd hebt. Zorg er wel voor, dat elke stand in je toneeltje voorkomt! Het verhaal mag je zelf kiezen.